Hydrologische basis

Een voorwaarde om een beschermingszone in de diepte te kunnen begrenzen is de aanwezigheid van een aanwijsbare hydrologische basis (een kleilaag of gesteente) met voldoende dikte, continuïteit en weerstand om verticale doorwerking van effecten voldoende te dempen of voorkomen. Door variaties in de geologische opbouw van Nederland verschilt de laag die hiervoor kwalificeert per regio. In Zuid-Limburg en Oost-Gelderland, bijvoorbeeld, zouden gesteenten kunnen kwalificeren als hydrologische basis, terwijl dat in Noord-Nederland de bovenste kleilaag van de Formatie van Breda kan zijn. In sommige gebieden, zoals de Roerdal Slenk, is onder het onderste bepompte pakket en tot >500 m diepte geen dikke en goed aaneengesloten kleilaag aanwezig. Bovendien kunnen breuken voor onderbrekingen en verticale verschuivingen van watervoerende pakketten en kleilagen zorgen, waardoor op korte afstand grote variaties in geologische opbouw aanwezig zijn.

Opgemerkt dient te worden dat de term “hydrologische basis” afkomstig is uit de grondwatermodellering, en daarmee een schematisatie van de werkelijkheid is. De hydrologische basis zoals die in grondwatermodellen is aangenomen hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te kwalificeren als ondergrens voor een beschermingszone. In het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, en het daarvan afgeleide Landelijk Hydrologisch Model, zijn bijvoorbeeld grondwateronttrekkingen onder de veronderstelde hydrologische basis aanwezig. De oorzaak is de begrensde diepte van het gebruikte lagenmodel, dat inmiddels is uitgebreid. Daarnaast is nog veel onduidelijk over de mate waarin kleilagen en breuklijnen in staat zijn om de effecten van warmteopslag op de lange termijn uit te dempen. Voor het aanwijzen van een kleilaag als ondergrens van een beschermingszone dient daarom een zekere onzekerheidsmarge in acht genomen te worden.