Achtergrond

In het huidige grondwaterbeschermingsbeleid spelen de grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones een belangrijke rol in het beheersbaar houden van de risico’s van ondergronds ruimtegebruik voor de openbare drinkwatervoorziening. Binnen deze zones zijn bodemroering en doorboren van kleilagen en watervoerende pakketten verboden. In sommige provincies, zoals de Provincie Limburg,  zijn deze activiteiten tot op een zekere diepte nog wel toegestaan, namelijk indien de beschermende kleilaag niet tot aan maaiveld reikt en haar integriteit is gewaarborgd. Daar start de borgingsvrijezone niet aan maaiveld, maar op diepte.

Hoewel sommige boringsvrije zones expliciet aan de bovenkant zijn begrensd, is daar geen sprake van voor de ondergrens. Vaak wordt verondersteld dat de Wet Milieubeheer vanaf 500 m ondergeschikt is aan de Mijnbouwwet, omdat vanaf die diepte wetten voor aardwarmte gelden. Deze grens is echter niet zo scherp, voor andere delfstoffen is de Mijnbouwwet van kracht vanaf een diepte van 100 m. Bovendien verschillen de doelen van deze wetten. De mijnbouwwet heeft primair tot doel het regelen van de rechten ter exploratie en exploitatie van delfstoffen en niet de bescherming van de grondwaterkwaliteit. De Wet Milieubeheer regelt de bescherming van de grondwaterkwaliteit. Met de toenemende benutting van de ondergrond voor de opslag en winning van energie, en in de toekomst mogelijk ook stoffen, kan de ondergrens van beschermingszones ter discussie komen te staan.